Rapport N° 22 W: verschil tussen versies
k (Thomas heeft de pagina Rapport N° 22, W hernoemd naar Rapport N° 22 W zonder een doorverwijzing achter te laten) |
k (→N° 22 W) |
||
Regel 28: | Regel 28: | ||
* De beheering van die wegen der tweede Klasse, met derzelver embranchementen op te dragen aan de Provinciale Staten onder het oppertoeverzigt van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat. | * De beheering van die wegen der tweede Klasse, met derzelver embranchementen op te dragen aan de Provinciale Staten onder het oppertoeverzigt van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat. | ||
* De inkomsten dier wegen te doen strekken tot derzelver onderhoud, en provisioneel tot na de aflossing van de beide Negotiatien het geen van de opbrengst van elken weg, na aftrek der onderhoudskosten verschoot, te doen stromen in 's Rijks kas. | * De inkomsten dier wegen te doen strekken tot derzelver onderhoud, en provisioneel tot na de aflossing van de beide Negotiatien het geen van de opbrengst van elken weg, na aftrek der onderhoudskosten verschoot, te doen stromen in 's Rijks kas. | ||
* En eindelijk, overeenkomstig de bepaling der laatste | * En eindelijk, overeenkomstig de bepaling der laatste § van art. 5 van Uwer Majesteits besluit van 17 December 1819 N° 1, twee derde gedeelten der opbrengsten van de uit de negotiatie van §f 6,000,000 gemaakte groote wegen te reserveren tot gedeeltelijke aflossing en rent betaling der gezegde Negotiatie. | ||
Bij mijn meergem. rapport van 14 Maart 1820, Zijn de gronden ontwikkelt waarop voormelde propositien waren gebaseerd. | Bij mijn meergem. rapport van 14 Maart 1820, Zijn de gronden ontwikkelt waarop voormelde propositien waren gebaseerd. |
Versie van 25 sep 2019 10:01
Voorblad
N° 73
Zij deze gerenvoijeerd aan de Raad van State om consideratien & advies met zoodanigen spoed als de aard der zaak toelaat en als ten slotte van dit rapport te regt verlang wordt.
Hier bij gevoegd de rapporten van den Minister van Binnenlandsche Zaken & Waterstaat in d° 20 December 1820 N° 33 W & 6 Jabuari 1821 N° 1 W.
Brussel, den 30 Januari 1821. Van wege den Koning, De Secretaris van het Kabinet,
Extr 5 Feb. 1821 n° 9
N° 22 W
Brussel, den 29 Januarij 1821
Let. 30 Januari 1821 N° 73
Bij mijn rapport van den 14 Maart 1820 had ik de eer Uwe Majesteit mijne gevoelens open te leggen omtrent eene nieuwe classificatie van de Groote wegen des Rijks en het beheer derzelve.
Bij gelegenheid van de te doene repartitie onder de Provincien der somme, voor 1821 toe te staan, tot onderhoud der groote wegen, nam ik eerbiedig de vrijheid Uwe Majesteit mijn deling mijne gedachten mede te deelen omtrent de noodzakelijkheid van een veranderd plan voor het onderhoud en de beheering der groote wegen, hoofdzakelijk gegroend op de principes vervan in mijn rapport van den 14 Maart 1820; het geliefde Uwe Majesteit mij daartoe te autoriseren, en Zulks schriftelijk te doen herhalen, door den Heere Staats Raad, belast met de Directie der Staats Secretarij, bij dezelfs missive van den 8 dezer N° 41.
De propositien vervat in mijn rapport van den 14 Maart 1820, waren de volgende:
- Eene verdeeling der Groote wegen in twee klassen,
- Die van de eerste klasse te doen bestaan in de communicatien van de Hoofd Stad en de beide Residentien onderling, en met de aangrenzende Rijken, mitsgaders de onderlinge communicatie der Vestingen van het Zuiderlijk frontier. Dezelve te brengen onder het onmiddellijk beheer van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, het onderhoud dier groote wegen van de eerste klasse uit 'Lands kas te bekostigen, waarin dan ook de inkomsten zouden worden gestort.
- Die van de tweede klasse te doen bestaan in de Communicatie der Hoofdplaatsen van de Provincien, met de Hoofdstad des Rijks en de beide Residentien.
- Alle de verdere bij besluit van Uwe Majesteit n° 25 Julij 1816 N° 49 gearresteerde groote wegen, te verklaren tot embranchementen der gezegde wegen van de twee klasse.
- De beheering van die wegen der tweede Klasse, met derzelver embranchementen op te dragen aan de Provinciale Staten onder het oppertoeverzigt van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat.
- De inkomsten dier wegen te doen strekken tot derzelver onderhoud, en provisioneel tot na de aflossing van de beide Negotiatien het geen van de opbrengst van elken weg, na aftrek der onderhoudskosten verschoot, te doen stromen in 's Rijks kas.
- En eindelijk, overeenkomstig de bepaling der laatste § van art. 5 van Uwer Majesteits besluit van 17 December 1819 N° 1, twee derde gedeelten der opbrengsten van de uit de negotiatie van §f 6,000,000 gemaakte groote wegen te reserveren tot gedeeltelijke aflossing en rent betaling der gezegde Negotiatie.
Bij mijn meergem. rapport van 14 Maart 1820, Zijn de gronden ontwikkelt waarop voormelde propositien waren gebaseerd.
De ondervinding van bijna een jaar heeft mij meer en meer in mijne gevoelens bevestigd, echter zijn mij eenige wijzigngen in de bevorens door mij gedane voorstellen, nuttig voorgekomen. Ik wil nogtans niet betoogen dat het door mij ontworpen plan van alle tegenwerpingen is vrij te spreken, doch ik vermeene dat het zelve minder zwarigheden zal ondervinden dan het tegenwoordig werkende Systema.
De grondslag toch waarop een nieuw project van beheering en administratie der groote wegen moet berusten, is, in de gegeven omstandigheden, hoofdzakelijk eene vermindering der jaarlijks op de begrooting van den staat, voor dat object, te brengen fondsen, en om de Provincien, gedeeltelijk uit eigen middelen te doen zorgen voor het onderhoud dier wegen welke voor haar van meer bijzonder belang zijn.
Het is waar het eerste doelwit is gedeeltelijk bereikt: op de begrooting van 1820 is niets voor de Groote Wegen gebragt, en die over 1821 bevat eene somme ruim vijfmaal honderd duizend, om het te kort tot betaling der renten en aflossingen van de negotiatien te suppleren; de begrootingen van 1819 en vroeger bevatten zeer aanzienlijke sommen om in het onderhoud der groote wegen te voorzien, behalve de fondsen der negotiatien, welke niet alleen tot aanleg van nieuwe groote wegen hebben gediend, maar ook gedeeltelijk zijn gebruikt tot het effectueren van groote reparatien.
Dan het tweede doelwit is geheel gemist: de onder de Provincien voor het onderhoud der groote wegen gerepartitieerde sommen zijn daartoe wel geemployeerd, doch, hoewel die sommen niet voldoende waren om het goed en regelmatig onderhoud der wegen te verzekeren is in geene enkele Provincie eenige bijdrage daartoe aangeboden, veel min gefurneerd: in tegendeel hebben bijna al de Provincien klagte ingebragt, dat de toegestane sommen te gering waren, en op vermeerdering aangedrongen; alle mijne aanmaningen om in het te kort, door eigen middelen te voorzien, zijn vruchteloos geweest, en het resultaat van het een en ander heeft daarin bestaan, dat onderscheidene groote wegen zich niet in dien staat bevinden waarin zij behoorden te zijn: deze degradatie van jaar tot jaar toenemende, zal eindelijk binnen weinige jaren het onmisbaar gevolg hebben van een geheel verval der groote wegen, het welk niet, dan met aanwending van zeer aanzienlijke sommen, zal kunnen worden hersteld.
Indien ten laste van de groote wegen geene negotiatien bestonden, dan zouden alle zwarigheden van zelve vervallen: de gezamenlijke inkomsten der groote wegen zijn meer dan voldoende tot het goed en regelmatig onderhouden van dezelve, na den afloop der negotiatien, in 1828, zullen dus die zwarigheden ophouden, maar tot dat tijdstip dient voor het goed en regelmatig onderhoud der groote wegen, door gepaste middelen gezorgd te worden.
Ik zal als nu overgaan tot de ontwikkeling mijner gevoelens te dezen aanzien.
Al de tegenwoordig bestaande groote wegen zijn niet van een onbetwistbaar algemeen belang voor het geheele Rijk, verscheiden derzelve zijn van een bijzonder belang voor de Provincien: verzuimen de Provinciale Staten het onderhoud der laatst gemelde, dan verwaarlozen zij het belang kunnen administreerden, zijn daarvoor verantwoordelijk, en kunnen verondersteld worden zich aan die verantwoording te zullen blootstellen.
De groote wegen van een onbetwistbaar algemeen belang zijn die welke, het geheele Rijk traverserende, eene geregelde communicatie daarstellen tusschen de Hoofdstad en de Residentien, en van die Steden met de naburige Rijken.
Ook moet het naar mijn inzien van algemeen belang geacht worden, dat er geregelde communicatien bestaan tusschen de Hoofd Plaatsen der Provincien en de drie bovengem. Steden.
Al de verdere wegen zijn, hoe nuttig en noodzakelijk dan ook, van een meer secondair belang, zij dienen, of tot verzekering van de communicatie tusschen de Hoofdplaatsen van aan elkander grenzende Provincien: de Provincien hebben een bijzonder belang om die communicatie te onderhouden: of zij strekken ten gerijve van den Koophandel van bijzondere Provincien of Steden onderling, of naar buitenlands, niemand zal ontkennen, dat niet de Provincien of Steden ten hoogsten bij het behouden der communicatien zijn geïnteresseerd, en zich gaarne eenige opofferingen zullen getroosten om dezelve in goeden staat te onderhouden.
Het meerder of minder belang van een of anderen weg bestaat ongetwijfeld in de meerdere of mindere circulatie welke over denzelven plaats heeft: het goed onderhouden van zoodanig eenen weg moet de inkomsten van denzelven verbeteren, en dus des te meerder revenuen opleveren om de onderhoudskosten te bestrijden, en de Provincie daarmede te ontlasten: zijn er wegen waarop nog geene tollen bestaan, dan hebben de Provincien de vrijheid dezelve te vragen, mits de wegen in goeden staat brengende en onderhoudende: bij eene welwillende medewerking der Provinciale Staten zullen dus vele der thans bestaande zwarigheden worden weggenomen.
De meerdere of mindere kosten van het onderhoud van den eenen weg boven den anderen hangen niet alleen af van de meerdere of mindere passagie langs denzelven, maar ook speciaal van den staat des wegs zelve: een weg uit gulzand bestaande vorder slechts weinige kosten, om denzelven te onderhouden materialen zijn daartoe bijna niet noodig, eenige arbeiders zijn voldoende tot het slechten der sporen, en het maken van de noodige afwateringen: het plaatsen van tollen van op zoodanige eenen weg zoude niet billijk zijn.
Een weg uit enkel klei bestaande vordert ook weinig onderhoud, on de passagie langs denzelven, gedurende het drooge saisoen, te verzekeren, want gedurende het natte saizoen of den winter is dezelve toch onbruikbaar: en kan niet anders dan door bestrating, bepuining of bezanding, in al tijden rijbaar worden gehouden. Zoodanig een kleiweg vordert in het voorjaar, en na veelvuldige regens in den zomer, het plaatsen van tollen op zoodanig eenen weg zoude ook aan zwarigheden onderhevig zijn.
Geheel anders is dit gelegen met kunstwegen, het zij dezelve zijn bepuind, begrind of bestraat; het heffen van tollen op zoodanige wegen bevat niets onbillijks; naar mate van de meerdere passagie is het onderhoud kostbaarder, maar ook de revenuen zijn des te meerder, om de onderhoudskosten te bestrijden.
Het is op bovenaangevoerde motieven dat mijne voorstellen berusten welke ik eerbiedig de vrijheid neem bij het tegenwoordig rapport aan de goedkeuring van Uwe Majesteit te onderwerpen, daarin bestaande:
- Om tot groote wegen van de eerste klasse te verklaren de communicatien tusschen Amsterdam, 's Gravenhage en Brussel, onderling, en met de naburige Rijken; mitsgaders de communicatie tusschen de vestingen van het Zuidelijke Frontier: de gemelde wegen zijn omschreven bij het hiernevens sub A gevoegd tableau en op de mede hiernevens gaande kaart, sub B, met een roode kleur getraceerd.
- Om tot embranchementen van de groote wegen der 1e klasse te verklaren, de communicatien van de Hoofdstad met het voornaamste Maritime Etablissement aan het Nieuwe Diep, mitsgaders, die van de Hoofd Plootsen der Provincien met de drie bovengem. Steden, dezelve zijn mede in het Tableau A gespecificeerd, en op de kaart B met eene bruine kleur aangewezen.
- Om de gem wegen der eerste klasse, met derzelver embranchementen, te stellen onder het onmiddelijk beheer van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, met bepaling dat de inkomsten dier wegen in 's Lands kas zullen worden gestort, om daaruit het onderhoud te bekostigen en het overschot te doen dienen tot al zulke eindens als Uwe Majesteit zal goedvinden.
Ik neme voorts de vrijheid mij te gedragen aan de op het Tabelau A bij elken weg gemaakte aanmerkingen, in vergelijking met die, voorkomende op de Tableaux C en D.
Het hierboven door mij ontwikkelde systema is in zoo verre niet overeenkomstig met dat vervat in mijne Missieve van 14 Maart 1820, waarbij als toen door mij tot groote wegen van de tweede klasse, om met derzelver baten en lasten aan de Provincien te worden overgegeven, waren geproponeerdde communicatien van de Hoofd Plaatsen der Provincien met de Steden Amsterdam, 's Gravenhage en Brussel.
Het sedert aan mijn Departement opgedragen oppertoeverzigt over de groote wegen, heeft mij in de gelegenheid gesteld, van meer nabij over dit punt te kunnen oordeelen, en het is mij in de daad voorgekomen in het algemeen belang des Rijks te zijn dat in het onderhoud van bovengem. communicatien, van wege het Gouvernement worden voorzien, te meer nvg daar anderzins in de Provincien van Vriesland, Groningen, Drenthe en Zeeland geheel geene groote wegen van de eerste klasse zouden bestaan, maar de Provincien, eenige geheel, en anderen bijna zonder eenige inkomsten, tot het onderhoud van al dezelve traverserende wegen zouden verpligt zijn, het geen gewis aanleiding tot bezwaren zoude geven, weshalve ik gemeend heb hieromtrent een algemeen principe te moeten daarstellen.
Het zal Uwe Majesteit uit het tableau A en uit de, op hetzelve achter elken weg geplaatste aanmerkingen, mitsgarders uit de kaart B blijken, dat wanneer het door mij geproponeerd systema wordt gevolgd al de Provincien door eene of meerdere groote wegen van de 1e klasse worden doorsneden, en dat voorzien is in de communicatie der Hoofdplaatsen van elke Provincie met de Hoofdstad des Rijks en de beide Residentien.
Eenige zwarigheden blijven echter bestaan, dezelve zijn moeijelijk uit den weg te ruimen, zonder het aantal der groote wegen van de eerste klasse aanzienlijk te vermeerderen: een dezer zwarigheden is dat de thans geprojecteerde embranchementen der groote wegen der 1e klasse niet algemeen de kortste communicatien zijn tusschen de Hoofdplaatsen de Provincien, die der Rijks en der beide Residentien, ik zal de vrijheid nemen slechts een voorbeeld aan te voeren:
De Kortste communicatie te Land van Middelburg naar Amsterdam en 's Gravenhage is ongetwijfeld die over het Sloe, Goes, Gorishoek, Steenbergen, Willemstad en Rotterdam enz: of over Veere, Zierikzee, Herkingen en Hellevoetsluis enz. en die met Brussel over het Sloe, Ellewoudsdijk, Terneuse, Hulst, enz. of over Vlissingen, Breskens, Maldegem en Gent. De groote weg de 1e klasse, n° 3 of wel deszelfs zijtak volgende gaat de communicatie over Brede, het geen een groote omweg is.
De inconvenient is niet anders weg te nemen, dan door eene aanmerkelijke vermeerdering van de groote wegen der eerste klasse, gelijk ik hier boven heb geobserveerd en ik geloove dat de Provincie Zeeland, (even als alle andere welke zich in gelijk geval bevinden) dit inconvenient inziende, des te meerder zorg zal dragen voor het tot derzelver lasten te brengen, (gelijk ik de eer zal hebben te proponeren, ) onderhoud der groote wegen van de tweede klasse: Zij zal dan waken voor het goed onderhoud der boven opgegeven wegen, over Veere en Zierikzeer, over Terneuse en Hulst, en over Breskens en Maldegem: de Provincien Noord Braband en Zuid Holland hebben te veel belang bij den weg van Antwerpen over Putten, Berg op Zoom, Steenbergen en Willemstad naar Rotterdam, om dezelve te verwaarlozen; en bij een goed onderhoud van deze wegen is de communicatie van Middelburg met de Noordelijke en Zuidelijke Provincien volkomen verzekerd, in gelijke gevallen voor andere Provincien wordt door gelijksoortige middelen voorzien.
Ik zal alsnu overgaan om het door mij voorgestelde systema uit een financieel oogpunt te beschouwen.
Ik heb doen opmaken, en de eer hiernevens, sub C, aan Uwe Majesteit aan te bieden, een tableau van de opbrengsten der tollen welke geplaatst zijn op de wegen door mij geproponeerd om te verklaren tot groote wegen der eerste klasse, welke met alle derzelver baten en kosten zouden komen ten laste van het Rijk.
Het totaal dier inkomsten bedraagt eene somme van f 569.372.
Die inkomsten zijn echter, voor een gedeelte, bij approximatie berekend, onderscheiden tollen worden bij gaardering ingevorderd: derzelver opbrengsten zijn het eene jaar meerder dan het andere.
Inder de voorschr. inkomsten zijn wijders niet begrepen de opbrengsten der boeten wegens contraventien, de opbrengsten van de beplantingen: die van eenige verhuringen van gronden en van verpacht gras gewas: al deze opbrengsten variabel of toevallig zijnde, hebben niet naauwkeurig genoeg kunnen berekend worden.
Indien men echter geliefd te considereren, dat de opbrengsten der tollen op het tableau C gebragt slechts de bruto inkomsten zijn dat van dezelve moeten worden afgetrokken niet alleen het gedeelte der inkomsten van eenige tollen, welke ook geheven worden door wegen van 2e klasse, en voor Provinciale wegen, en welke inkomsten dus moeten worden verdeelt, maar ook de jaarlijksch te verleenen remissien aan tot pachters wegens het sluiten van de barrieres bij dooi-weder, na vorst, en andere toevallige remissien, dan geloof ik dat de variabel en toevallige inkomsten van contraventien beplantingen enz. hierboven vermeld, zullen equivaleren aan de laatstelijk gemelde remissien enz:, en dat men de inkomsten der door mij tot groote wegen der eerste klasse geproponeerde communicatien veilig kan stellen op de ronde somme van f 570.000 .
Met den jare 1822 zullen die inkomsten ongetwijfeld vermeerderen. bij eene aanstaande nieuwe verpachting der tollen, met 1e April van dat Jaar, zal de tegenwoordige plaatsing derzelve aanzienlijke veranderingen kunnen ondergaan, welke ongetwijfeld ten voordeele van 's Rijks kas zullen uitloopen: ik houde mij bezig, om, ingevolge Uwer Majesteits bevelen, de noodige onderzoekingen te dezen te doen, en zal de eer hebben Hoogst dezelve tijdig genoeg, het resultaat aan te bieden.
Na verloop van eenige jaren zullen de inkomsten der groote wegen ook nog aanzienlijk vermeerderd worden, wanneer, na den afloop van onderscheidenen partikuliere negotiatien, de opbrengsten van zeer veel wegen, waaronder voornamelijk die van Haarlem naar 's Gravenhage: van Naarden naar Amersfoort, van Dieren over Arnhem naar Wageningen enz. ten voordeele van 's Rijks kas zullen komen.
Ik heb wijders doen opmaken, en de eer hiernevens sub D, aan Uwe Majesteit aan te bieden, een Tableau van de jaarlijks benoodigde Kosten tot het onderhoud der door mij geproponeerde groote wegen van de eerste klasse, bedragende een somme van f 364.000 .
Ten aanzien van dit tableau moet ik de vrijheid nemen het navolgende aan te merken:
- Dat het gem tableau niet anders bevat dan de sommen volstrekt benoodigd tot het gewoon onderhoud der bedoelde groote wegen.
- Dat hetzelve is gegrond op de veronderstelling van een goed en regelmatig onderhoud van de bestrate en verdere kunstwegen.
- Dat voor de wegen uit enkel zand of klei bestaande, en in het algemeen van wegen geen kunstwegen zijnde, slechts is gerekend voor het houden van dezelve in eenen staat van viabiliteit, gedurende het gunstig saizoen.
- Dat getzelve is gegrond op eene volledige executie van Art. 2. der regelementaire verordeningen, gearresteerd bij besluit van den 17 December 1819 N° 1 welk artikel in eenige Provincien nog niet compleet ter executie is gebragt.
- Dat van tijd tot tijd onderscheidene bruggen in groote wegen gelegen complete vernieuwing zullen nodig hebben, waarop bij gewoon onderhoud niet is kunnen gerekend worden, even min als op buitengewone reparatien van, door overstroomingen als anderszins aan de wegen tegebragt wordende schaden.
Ik acht het eindelijk niet overbodig om nog ten slotten aan temerken, dat in de meeste Noordelijke Provincien, het onderhoud der groote wegen bij aanbesteding geexecutreerd wordende, men de kosten voor die gedeelten benoodigd veel nauwkeuriger heeft kunnen berekenen, dan de kosten voor onderhoud in de Zuidelijke Provincien, waar het onderhoud tot heden toe bij regie is geexecuteerd, en waaevan de uitgaven zoodanig zijn vermengd met die van groote reparatien, dat het, zoo niet geheel onmogelijk, ten minste allermeijlijkst zoude zijn te dezen eene splitsing te maken.
Ik vleije mij dus, dat het gewoon onderhoud van de groote wegen de eerste klasse zoude kunnen besteeden worden met eene jaarlijksche somma van f 364.000 . Zijnde als dan daar onder begrepen het onderhoud van tolhuizen en andere objecten, waar voor in de voorleden Jare 1820, eene Somme van f 54.870 is gereserveerd.
De inkomsten van die wegen volgens het Tableau C bedragende de ronde somme van f 570.000 .
En de onderhoudskosten, volgens het tableau D, eene somme van 364.000 .
Zoude jaarlijksch overschieten: f 206.000.
Welke somme geheel of gedeeltelijk zoude kunnen worden geaffecteerd tot partiels aflossing en rentbetaling der negotiatien van f 6.000.000 en f 450.000
Hier mede getermineerd zijnde de door mij geprojecteerde bepalingen omtrent de groote wegen van de eerste klasse, zal ik overgaan om mijne benkbeelden te ontwikkelen omtrent de beheering, de administratie, het onderhoud en de bekostiging van al de verdere groote wegen, bij Uwer Majesteits besluit van 25 Julij 1816 N° 49 gearresteerd.
In de eerste plaats zoude ik van opinie zijn om alle dezelve zoo als die op de nevensgaande kaart B, met eene blaauwe kleur zijn aangewezen, zonder eenige uitzondering te verklaren tot groote wegen van de tweede klasse, met bepaling dat het onderhoud zal bekostigd worden door de belanghebbende Provincien, en zulks tegen het genot van een gedeelte van de inkomsten der op die wegen bereids geplaatste of nog te plaatsen tollen met verdere bepaling, dat in die Provincien, waarop geene dier wegen eenige tollen bestaan nog gevoeglijk kunnen worden geplaatst, het onderhoud door de Provincie uit eigen middelen zal moeten worden bekostigd.
Ten tweeden zoude naar mijne geachten ten aanzien van het Materieele en Comptabel administratie dier wegen kunnen gevolgd worden, het principe vervat in Uwer Majesteit besluiten van den 9 April 1820 N° 133 en 10 Mey 1820 N° 2 &* 3 , in dier voege nochtans dat door eenige wijzingen voor die wegen, het beheer en gezag der Provinciale Staten eerder vermeerderd dan verminderd worde.
Om te komen tot eene berekening van het geen voor het onderhoud der thans tot groote wegen der tweede klasse geproponeerde communicatien, aan de Provincien zoude kunnen worden toegestaan, heb ik doen formeren het hiernevens sub E gevoegd tableau.
In de eerste kolom van hetzelve zijn de Provincien des Rijks gebragt.
De 2e, 3e en 4e kolommen bevatten de inkomsten der tollen te weten:
- De 2e op al de thans bestaande groote wegen.
- De 3e die op de geproponeerde groote wegen der eerste klasse.
- De 4e die op de geproponeerde groote wegen der tweede klasse.
- De 5e kolom bevat het benoodigde voor het gewoon onderhoud der groote wegen van de eerste klasse.
- De 6e het geen, in 1820, aan de Provincien is toegestaan voor het gewoon onderhoud van al die groote wegen.
Voor het montant der 6e kolom afgetrokken wordende, hetgeen het onderhoud der groote wegen van de 1e klasse (in de 4e kolom gebragt) voortaan zoude kosten, is het overschot voor de groote wegen der 2e klasse (berekend op den voet van 1820) gebragt in de 7e kolom, doch daar onderscheiden Provincien de eene op meer gewigtige gronden dan de andere, zich hebben beklaagd dat het geaccordeerde over 1820 niet voldoende was, komt het nog voor het abonnement voor eenige zoude behooren te worden verhoogd en bepaald op die sommen, welke gebragt zijn in de 8e kolom, ten einde daarmede Face te bieden aan de kosten voor gewoon onderhoud der groote wegen van de tweede klasse, of hierop eenige tekort bestaande hetzelve door Provinciale middelen te dekken.
De 9e kolom bevat eindelijk het montant van hetgeen van de opbrengsten der groote wegen van de 2e klasse zoude overschieten na het accorderen aan de Provincien van de in de 8e kolom gebragte Sommen voor het onderhoud derzelve.
Over het algemeen moet worden aangemerkt, dat in geene der Noordelijke Provincien (met uitzondering der geringe sommen in Gelderland en Zeeland) de geproponeerde groote wegen der 2e klasse eenige inkomsten geven terwijl in de Zuidelijke Provincien die opbrengsten of voldoende of zelfs een min of meer aanzienlijk overschot, ten behoeve van 's Rijks kas opleveren.
In den eersten opslag van het oog zoude het schijnen dat hier in eenige hardigheid bestaat; doch dezelve zal voor het grootst gedeelte wegvallen door de volgende aanmerkingen en ophelderingen welke ik voor elk der noordelijke Provincien in het bijzonder zal suppediteren.
A. Noord-Braband
De groote wegen van de 2e klasse in die Provincie bestaan;
- In een gedeelte des wegs van Breda naar Turnhout. idem van Turnhout naar Venlo.
- Beide de gemelde wegen bestaan slechts in project; zoo als de communicatie thans plaats heeft kan dezelve provisioneel blijven, en de Provinciale Staten hebben de belang hebbende slechts te verpligten om de bestaande communicatien in staat van viabiliteit te onderhouden.
- Een andere weg der 2e klasse is die van de Willemstad over Steenbergen en Bergen op Zoom naar Putten; eenige gedeelten van dezen weg zijn reeds zoo veel verbeterd, dat daarop een of meerdere tollen kunnen worden geplaatst.
- De andere gedeelten kunnen ten laste van de belanghebbenden worden herbragt: een groot gedeelte van dezen weg is in den winter onbruikbaar.
B. Gelderland
De weg van Dieren over Doesburg, Deutichem enz. moet gedeeltelijk door de Provincies onderhouden worden: dezelve wordt bijna gedurende elken winter aanzienlijk beschadigd: als het gedeelte het geen door de Provincie wordt onderhouden door begrinding in eenen goeden staat wierd gebragt; kon op dien weg gevoeglijk een tol worden geheven het verdere gedeelte kan worden herbragt ten laste van die geen welke daarmede voor 1810 waren gecharcheert.
Het bovenstaande is ook van toepassing op den weg van Kuilenburg over Bommel; die door den Bommelwaard is gedurende den winter en bij veel regen steeds onbruikbaar en kan niet, dan met aanwending van zeer aanzienlijke kosten, in een kunstweg worden veranderd.
De weg van Wageningen naar Nijmegen kan, ten laste van de belanghebbenden, worden teruggebragt
Het onderhoud van die van Arnhem over Duiven en Zevenaar heeft in 1820 gekost f 450, de opbrengst van den op dien geplaatsten tol bedraagt f 485.
Ingevalle de onderhouds kosten van de eerstgemelde wegen, die tenlaste van de Provincie zouden blijven, door tusschen komende omstandigheden, zeer hoog mogten loopen, konde daarin door eenig subsidis, worden tegemoet gekomen, zonder hetzelve echter stellig en vooraf te beloven.
C. Noord Holland
De wegen van Buiksloot, over Edam en Hoorn naar Enkhuizen en van Alkmaar naar Hoorn worden reeds door de belanghebbenden onderhouden.
D. Zuid Holland
De weg van Rotterdam over Gouda naar Utrecht, wordt tot Gouda onderhouden uit de opbrengsten der tollen, Het gedeelte van Gouda tot het dorp de Meern kan herbragt worden tenlaste van de belanghebbenden die daarmede voor 1810 waren gechargeerd.
Ten laste van die belanghebbenden kunnen insgelijks herbragt worden de wegen van Rotterdam naar de Willemstad, en door het Eiland Overflakkée.
De weg van Rotterdam naar Maassluis wordt voor een gedeelte door de belanghebbende onderhouden: het gedeelte ten laste van den Lande is bezand; in afwachting van de bestrating en bij het goed onderhoud van de bezanden weg kon op denzelven een tol worden gevestigd.
E. Zeeland
Deze Provincie is ongetwijfelt eene der geenen welke het bij de adoptie van het nieuwe project het minste zoude begunstigd zijn: uit de negotiatie dan f 6.000.000 is weinig gedaan voor de verbetering der groote wegen in dezelve, in den voorleden jare is voor het onderhoud van derzelver wegen geaccordeerd, f 4.900 de klagten over de geringheid dezer som zijn niet geheel ongegrond geweest. Het onderhoud van het gedeelte wegs hetgeen onder den naam van geclassificeerden weg der 1e klasse, of wel een zijtak daarvan door het Rijk zoude worden onderhouden, is begroot op f 1.000. De inkomsten van den weg van Breskens naar Sluis bedragen slechts f 756. Wanneer bij ondervinding mogt blijken dat de bovengemelde of andere bezwaren voor Zeeland werkelijk gegrond zijn. Zoude daar in door subsidie kunnen worden tegemoet gekomen even als hiervoren ten aanzien van Gelderland is geproponeerd geworden.
F. Utrecht
Ten aanzien van het gedeelte wegs van Utrecht over Meern maar Oudewater is van applicatie hetgeen hierboven is aangevoerd omtrent dezen zelven weg in Zuidholland.
De weg van Utrecht naar het veer tegen over Kuilenburg, is een zeer goeden grondweg, niets belet dat bij goed onderhoud van denzelven daarop een of meerder tollen worden geplaatst, uit wier opbrengst de onderhouds kosten kunnen worden gevonden.
G. Vriesland
De staten dezer Provincie hebben het onderhoud van al de op de groote wegen dezelve traverserende herbragt ten laste van de belanghebbenden.
H. Overijssel
De weg van Kampen over Zwol en Almelo naar Oldenzaal en Enschede was voor 1810 tenlaste van de aangelanden of bestond uit heisporen, niets belet dat zulks op den ouden voet worde teruggebragt. Echter wordt jaarlijks een gering subsidie betaald aan de eigenaren der Schuilenburger brug. de Provincie zoude met dit subsidie ad f 100 's Jaars kunnen worden belast.
I. Groningen
In deze Provincie kan ook zeer wel het onderhoud der wegen van de oude Schans tot Groningen van de Zoltkamp tot Groningen en van Groningen naar de nieuwe Schans worden gebragt ten laste van die geene welke daarmede voor 1810 waren bezwaard.
K. Drenthe
In deze Provincie bestaan geen groote wegen van de 2e klasse.
Het vleije mij dat door bovengem. ophelderingen zeer veele der bestaande zwarigheden zullen zijn opgeheven, terwijl in de verdere vooral voor de Provincien Gelderland en Zeeland zal kunnen worden tegemoet gekomen, door eenige geringe subsidien welke kunnen worden geimputeerd op de somma van f 41.717 door mij aan het einde van het tableau D gebragt.
Ik moet wijders nog aanmerken dat hoogstwaarschijnlijk ook van de zijde van eenige Zuidelijke Provincien, tegen geproponeerde