Rapport N° 22 W

Uit HisGIS
Versie door Thomas (overleg | bijdragen) op 24 sep 2019 om 18:14 (Nieuwe pagina aangemaakt met '== Voorblad == N° 73 Zij deze gerenvoijeerd aan de Raad van State om consideratien & advies met zoodanigen spoed als de aard der zaak toelaat en als ten slott...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Voorblad

N° 73

Zij deze gerenvoijeerd aan de Raad van State om consideratien & advies met zoodanigen spoed als de aard der zaak toelaat en als ten slotte van dit rapport te regt verlang wordt.

Hier bij gevoegd de rapporten van den Minister van Binnenlandsche Zaken & Waterstaat in d° 20 December 1820 N° 33 W & 6 Jabuari 1821 N° 1 W.

Brussel, den 30 Januari 1821. Van wege den Koning, De Secretaris van het Kabinet,

Extr 5 Feb. 1821 n° 9

N° 22 W

Brussel, den 29 Januarij 1821

Let. 30 Januari 1821 N° 73

Bij mijn rapport van den 14 Maart 1820 had ik de eer Uwe Majesteit mijne gevoelens open te leggen omtrent eene nieuwe classificatie van de Groote wegen des Rijks en het beheer derzelve.

Bij gelegenheid van de te doene repartitie onder de Provincien der somme, voor 1821 toe te staan, tot onderhoud der groote wegen, nam ik eerbiedig de vrijheid Uwe Majesteit mijn deling mijne gedachten mede te deelen omtrent de noodzakelijkheid van een veranderd plan voor het onderhoud en de beheering der groote wegen, hoofdzakelijk gegroend op de principes vervan in mijn rapport van den 14 Maart 1820; het geliefde Uwe Majesteit mij daartoe te autoriseren, en Zulks schriftelijk te doen herhalen, door den Heere Staats Raad, belast met de Directie der Staats Secretarij, bij dezelfs missive van den 8 dezer N° 41.

De propositien vervat in mijn rapport van den 14 Maart 1820, waren de volgende:

  • Eene verdeeling der Groote wegen in twee klassen,
    • Die van de eerste klasse te doen bestaan in de communicatien van de Hoofd Stad en de beide Residentien onderling, en met de aangrenzende Rijken, mitsgaders de onderlinge communicatie der Vestingen van het Zuiderlijk frontier. Dezelve te brengen onder het onmiddellijk beheer van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, het onderhoud dier groote wegen van de eerste klasse uit 'Lands kas te bekostigen, waarin dan ook de inkomsten zouden worden gestort.
    • Die van de tweede klasse te doen bestaan in de Communicatie der Hoofdplaatsen van de Provincien, met de Hoofdstad des Rijks en de beide Residentien.
  • Alle de verdere bij besluit van Uwe Majesteit n° 25 Julij 1816 N° 49 gearresteerde groote wegen, te verklaren tot embranchementen der gezegde wegen van de twee klasse.
  • De beheering van die wegen der tweede Klasse, met derzelver embranchementen op te dragen aan de Provinciale Staten onder het oppertoeverzigt van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat.
  • De inkomsten dier wegen te doen strekken tot derzelver onderhoud, en provisioneel tot na de aflossing van de beide Negotiatien het geen van de opbrengst van elken weg, na aftrek der onderhoudskosten verschoot, te doen stromen in 's Rijks kas.
  • En eindelijk, overeenkomstig de bepaling der laatste &‌sect; van art. 5 van Uwer Majesteits besluit van 17 December 1819 N° 1, twee derde gedeelten der opbrengsten van de uit de negotiatie van f 6,000,000 gemaakte groote wegen te reserveren tot gedeeltelijke aflossing en rent betaling der gezegde Negotiatie.

Bij mijn meergem. rapport van 14 Maart 1820, Zijn de gronden ontwikkelt waarop voormelde propositien waren gebaseerd.

De ondervinding van bijna een jaar heeft mij meer en meer in mijne gevoelens bevestigd, echter zijn mij eenige wijzigngen in de bevorens door mij gedane voorstellen, nuttig voorgekomen. Ik wil nogtans niet betoogen dat het door mij ontworpen plan van alle tegenwerpingen is vrij te spreken, doch ik vermeene dat het zelve minder zwarigheden zal ondervinden dan het tegenwoordig werkende Systema.