Koninklijk Besluit 1 december 1819 N° 58
onderdeel van Groote Wegen
Besluit van den 1ste december 1819, n° 59
Aanhef
Wij Willem, bij de gratie Gods, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Overwegingen
Willende overeenkomstig het eerste artikel van Ons besluit van den 16den Juni 1819 la. R4, n° 101, het tijdstip vaststellen op hetwelk aanvang zal nemen het beheer van 's Rijks uitgaven, volgens de bij dat besluit gemaakte verordeningen, en tevens overeenkomstig het 15de artikel van opgemeld besluit den dienst van voorzeide uitgaven regelen, in zooverre als betreft de betrekkingen en werkzaamheden daaromtrent van de verschillende departementen van administratie in het algemeen;
Op voordragt van Onzen Minister van Financien;
Gehoord de Staats-Kommissie, benoemd bij Ons secreet besluit van den 1sten Augustus 1818, ls TT;
Hebben besloten en besluiten;
Eerste Afdeeling: Uitgaven welke in de algemeene begrootingen van Staatsbehoeften begrepen zijn
Artikel 1
De verordeningen vervat in Ons besluit van den 16den Juni 1819, La R4 no 101, ten aanzien van het beheer van alle Rijks uitgaven, zullen worden ten uitvoer gebragt, aanvang nemende met den eersten Januari 1820, zooveel aangaat alle de uitgaven, begrepen in de tienjarige of gewone begrooting van Staatsbehoeften, ingaande met den dienst van 1820, en in de buitengewone begrooting over denzelven jare.
Artikel 2
Met opzigt tot de uitgaven, begrepen in de algemeene begrooting van Staatsbehoeten over den jare 1819 en vroeger, zullen alle de bestaande verordeningen provisioneel in observantie blijven, en mitsdien tot Onze nadere voorzieining, op den tot hiertoe gebruikelijken voet, door de hoofden der verschillende departementen van algemeen bestuur de noodige sommen daarop worden aangevraagd, en geordonnanceerd.
Artikel 3
Op den eersten dag van iedere maand, aanvang nemende met den eersten Januari 1820, zullen de hoofden der onderscheidene departementen van algemeen bestuur aan dat van Financien gedetailleerde staten inzenden van te doene betalingen op de hoofdstukken der algemeene begrootingen van Staatsbehoeften, welke tot hunne departementen betrekkelijk zijn, over het dienstjaar 1820.
Er zullen afzonderlijke staten geformeerd worden voor de posten, behoorende tot de tienjarige of gewoone begrooting, en voor die behoorende tot de buitengewone begrooting.