De documenten uit de ontstaansperiode van het moderne kadaster en van de grondbelasting (1790-1835)

Uit HisGIS
Versie door Thomas (overleg | bijdragen) op 22 jul 2021 om 20:12 (Nieuwe pagina aangemaakt met '== Inleiding == Tussen 1790 en ca. 1835 werd in de organisatie van het staatsapparaat een inspanning geleverd waarvan het resultaat tot vandaag toe en op wereldscha...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Inleiding

Tussen 1790 en ca. 1835 werd in de organisatie van het staatsapparaat een inspanning geleverd waarvan het resultaat tot vandaag toe en op wereldschaal na- en doorwerkt. Zelfs de inschakeling van de computer veranderde in wezen nog niet veel aan de filosofie achter die organisatie. In beide gevallen blijkt de geleverde inspanning even omvangrijk en gaat de systematisering gepaard met vallen en opstaan, verwarring, overbodige proeven en vanzelfsprekende oplossingen (welke toch zo moeilijk worden gezien). Toen zoals nu ontwaren we fundamentele maatschappelijke veranderingen op de achtergrond, die men respectievelijk en veralgemenend aanduidt met de termen « industriële- » en «wetenschappelijk-technische revolutie ». En toen zoals nu waren de betrokken ambtenaren pion én factor in het gebeuren. Welke ook hun filosofische of politieke opties mochten zijn, een ambtenaar was ook toen al — door zijn functie — een voorstander van een ordelijk regime, dus een doorduwer van wat men de napoleontische staatsorganisatie noemt. Een auteur als Stourm blijkt nog omstreeks 1900 een fervent, een bijna koortsachtig verdediger van Napoleon. Zijn eigentijdse motieven doen er hier niet toe; hij bevestigde er in grote lijnen de zin voor systematische orde mee, welke de ambtenaar heilig is. Het verband tussen de maatschappelijke achtergrond en de staatsorganisatie leek en lijkt de ambtenaar zo evident, dat hij zich geen vragen stelt zolang er voor hem geen contradicties optreden. 1790-1835 was voor ons land een periode van verandering, dus van contradicties. Het is b.v. duidelijk dat er tegenstrijdige opties inzake kadastrale belasting bestonden tussen de administratie (en vermoedelijk ook de grondbezitters) in de noordelijke en de grondbezitters in de zuidelijke provincies. Verschil lende pamflettaire geschriften getuigen daarvan. En het is niet zonder betekenis, dat het Voorlopig Bewind in 1830 quasi onmiddellijk de kadastrale organisatie weer loskoppelde van de registratie en opnieuw ondergeschikt maakte aan de directe belastingen. Zo werd immers de evolutie naar een kadaster met juridische draagwijdte afgebroken. Men keerde terug naar een louter fiscale structuur. Dit alles maakt de instellingsgeschiedenis van die periode interessant.

De voornaamste vorm van rijkdom lag, ondanks de burgerlijke doorbraak met de Franse Revolutie, nog decennia lang in het grondbezit. Daarmee ging ook politieke macht gepaard, zodat de grondbelasting niet alleen een last was maar ook een uiting van macht. De kadastrale belasting werd een belangrijke component in het latere cijnskiesstelsel. Dat onze aandacht in de eerste plaats werd getrokken door deze tak van fiscaliteit hangt daarmee samen. De kadastrale bescheiden houden immers een beeld in van de sociale stratificatie.

En tenslotte is er in diezelfde documenten een streven naar meten en schatten aanwezig, wat ze tot een gedroomde bron maakt voor de geschiedenis van de landbouwproduktie.

Sociale-, instellings- en economische geschiedenis : drie takken van maat schappijwetenschap worden gediend door het toegankelijk maken van de kadastrale bescheiden.

Om goed te zijn zou een studie van een belastingadministratie drie wegen moeten volgen. Zij zou moeten:

  1. de motieven en debatten betreffende die administratie én op het hoogste politiek niveau én in de publieke opinię blootleggen;
  2. de principes achter de structuur van de administratie en haar normatieve i bronnen achterhalen;
  3. de divergenties tussen politiek en effekt, tussen norm en werkelijkheid constateren.

Maar wat kan een archivaris doen, die zonder die kennis het materiaal moet ter beschikking stellen om juist die kennis te verwerven? Hij valt terug op zijn traditie en zal de instelling in haar werking en in haar produktie van documenten bestuderen. En dat is het niveau waarop wij ons willen houden. Vraag was hoe wij de documenten konden benaderen: langs de wetten en reglementen of door ze te beschrijven zoals we ze vonden. De twee methodes werden gebruikt en vulden elkaar aan. Want we stuitten op een bonte verscheidenheid van documenten (waar alleen de normen de nodige samenhang brachten), maar ook op een hele reeks hiaten in die normen. Wat dit laatste betreft : voor verschillende jaren, vnl. tussen 1807 en 1811, ontbreken in onze bibliotheken de originele circulaires. Elders vonden we soms wel reglementen, maar gebundeld met verkeerde modellen van documenten, enz ... Het Recueil méthodique — te beschouwen als een monument in de geschiedenis van de administratie — bleek niet altijd betrouwbaar in de verwijzingen naar voorgaande instructies. Het lijdt voor historici aan hetzelfde euvel als veel coördinerende juridische teksten : er wordt verwezen naar de jongste of meest belangrijke voorafgaande tekst, niet systematisch naar de oudste.

Dat alles wil nu ook niet zeggen dat we alle documenten uit kadastrale fondsen in België in handen namen. Zoiets is ondoenbaar en allicht ook overbodig. Het is mogelijk, dat men in bepaalde directies staten heeft opgemaakt welke men elders niet vindt. Of dat er bij het hernieuwd drukken van formulieren aanpassingen werden doorgevoerd, welke niet het vermelden waard bleken.

Kortom, de documenten welke in hoofdstuk IV beschreven worden zijn deze welke men overal hoort aan te treffen en wel aantreffen zal, maar wij kunnen de volledigheid van de opsomming niet waarborgen.

Voor de periode 1790-1834 is het soms moeilijk een strenge scheiding te bewa ren tussen de documenten van het kadaster stricto sensu (opmeting, inventaris der percelen, schatting van het inkomen, identificatie van de belastingplichtigen), en deze van de grondbelasting in het kader van de directe belastingen (rollen, vorderingen van achterstallen, enz.). Dat ligt gedeeltelijk aan de opvattingen uit die tijd zelf (het Recueil méthodique behandelt beide), gedeeltelijk aan het ontbreken van een rapport over die directe belastingen. Het leek ons nuttig de brede visie aan te houden – vandaar de titel , maar we hebben wel meer aandacht gegeven aan de evolutie van de kadastrale bescheiden in enge zin.

De structuur van deze studie viel oorspronkelijk samen met deze van het Recueil méthodique. Dat bleek onhoudbaar toen we ingingen op de historische evolutie van een aantal documenten. Het was ook onmogelijk de kronologische opeen volging van kadastrale werkzaamheden te volgen, want aan uiteenlopende documenten werd soms in dezelfde fase begonnen. Het vaststellen van de bestaande percelen en van de eigenaars b.v. gebeurde door de landmeter bij zijn eerste rondgang. Maar het resultaat was verschillend: de inventaris van de percelen kon niet in hetzelfde hoofdstuk behandeld worden als de lijst van de belasting plichtigen. Sommige stukken werden ook maar ingevuld in opeenvolgende fases van het werk. Het werd dan wikken en wegen of zij moesten behandeld worden waar zij voor het eerst verschenen of in de fase waar hun betekenis voor de lezer best kon tot uiting komen. We menen dat het gebruik van inhoudstafel, indices en verwijzingen in de tekst mogelijke bezwaren voorkomt.

De nummering, welke we gaven aan de documenten, mag enige verwondering wekken. Wij gebruikten deze oplossing om verschillende redenen. De eerste was, dat de nieuwe Franse administratie er sinds 1790 wel aan gedacht heeft haar modellen te nummeren, maar dan per reglement! Eenzelfde document kon dus in de verdere evolutie met verschillende modelnummers aangewezen worden. Het kon bovendien een verschillend nummer krijgen als bijlage in een schattingsdossier, naargelang de periode. Pas in 1834, toen de kadastrale organisatie werd ingevoerd welke tot vandaag - in grote lijnen en ondanks het gebruik van de computer -- nog geldt, gebruikte men codenummers welke éénduidig waren t.o.v. de documenten. Er was nog een argument: met het geven van documentnummers maakten we het onszelf gemakkelijker voor verwijzingen in de tekst en in de indices.

Toch een waarschuwing: onze documentnummers hebben natuurlijk geen enkele waarde voor een inventarisatie. Het zou waanzin zijn deze nummers te gebruiken ter groepering van de stukken. Daar moet men zich houden aan de dossiers, gemeentelijk, kantonnaal of hoe dan ook samengesteld, eventueel aan de vereisten welke de materiële vorm (registers, bundels) opdringt.

Zou men in bepaalde provincies reeksen of afzonderlijke documenten ontdek ken, waarvan het bestaan ons onbekend is, dan kan het wel nuttig zijn de documentnummering voort te zetten en er onderhavig rapport mee aan te vullen.

Hoe werden deze documenten genummerd? Grosso modo in de volgorde van hun voorkomen in de tekst. Maar het gebeurde, dat bepaalde formulieren of schema's op één document voorkwamen. In dat geval werden zij onderscheiden als voigt: doc. x.1, doc. x.2, enz.

Voor de titels van de documenten hebben we ons in het Frans zoals in het Nederlands gehouden aan de spelling van die tijd. Alleen al te duidelijke fouten, bv. deze in het gebruik van accenten, werden weggewerkt. In het Frans komt een uitgang op «-ents » voor als « -ens », en dergelijke meer. In het Nederlands namen we het gebruik van c en k over — b.v. « contracten » naast « kontrakten » –, behielden in de titels « kantonaal » voor « kantonnaal »), enz., enz. Telkens «sic » toevoegen was ondoenbaar.

Moeten al deze stukken bewaard worden? We menen te moeten antwoorden met een voorzichtig en voorlopig «ja», dat ons ingegeven wordt door volgende argumenten :

  • De archivaris die tot inventariseren overgaat moet een goed overzicht hebben van de toestand van bewaring: men gooit geen klad weg wanneer het definietief stuk niet meer bestaat.
  • Veel voorlopige documenten zijn alleen tussentijds, geven dus informatie uit een periode vóór de definitieve bekrachtiging en zijn niet noodzakelijk foutief. Wat tussentijds was en wat foutief (en waarom het foutief geacht werd) blijkt pas na tijdrovende opzoekingen in de bijhorende briefwisseling.
  • We hadden het reeds over het belang van de instellingsgeschiedenis. Dat impliceert niet de bewaring van iedere betaalstaat of ieder rapportje over de voortgang van de werken. Maar in de briefwisseling rond die rapporten en betalingen zit wellicht een schat aan gegevens.
  • Het is meestal niet economisch wanneer we «overbodige » stukken aan de dossiers gaan onttrekken. Dat kost mankracht en tijd en zou bovendien ver plichten tot een voorafgaandelijk nazicht of de definitieve en juist geachte gegevens dan wel bewaard bleven.

Voorzichtigheid is dus geboden bij ons oordeel inzake bewaring of vernietiging van documenten, zelfs van die stukken welke slechts de werking van de dienst belichten. Alleen wanneer afdoende argumenten geval per geval voorliggen zal men tot vernietiging overgaan. In principe worden alle kadastrale bescheiden van vóór 1834/35, en in Limburg en Luxemburg van vóór 1844/45, bewaard.

Om redenen van praktische werkorganisatie gebeurde de telling van deuren en vensters voor de desbetreffende belasting op formulieren van de kadastrale belasting. We verwijzen naar deze documenten via de indices, maar gaan er in dit rapport niet op in.

Wij danken de heer Algemeen Rijksarchivaris voor de mogelijkheid tot publikatie van dit rapport. We danken ook de vele collega's, die ons door vinger wijzingen allerhande op het spoor brachten van een document of reglement, bij droegen tot de interpretatie en hielpen bij het nalezen.